27 mei 2016
26 mei 2016
24 mei 2016
Vragen
Eén van mijn karaktertrekken is nieuwsgierigheid en die gaat samen met interesse, verwondering en leergierigheid. Van jongs af was ik iemand die vragen stelde.
Mijn meest gestelde vraag was/is 'waarom?', de tweede was 'hoe?'. Ik nam niets zomaar (voor waar of noodzakelijk) aan. Ik wilde vooral begrijpen, en dit niet louter op een cognitieve manier. Mijn moeder noemde me 'ongelovige Thomas', niet vanwege een ongeloof dat in mij zou huizen, wel omdat ik alles in vraag stelde, over álles vragen stelde en met verwondering kon geïnteresseerd zijn in van alles en nog wat. Dat kon gaan van hoe een wekker in elkaar zat, over hoe een plant groeide, waarom poppen niet weenden, waarom vliegtuigen knalden als ze door de geluidsmuur vlogen, hoe die muur er dan uitzag, waarom twee kleuren verf een andere kleur gaven, waarom er geen bloed in je mond zat als je toch per ongeluk op de hostie beet, tot waaróm ik die slechte pap 'moest' eten of waaróm ik iets niet mocht doen. De vragen bleven komen. Mijn moeder, die ook nog voor drie andere kinderen moest zorgen, kon daar niet zo goed mee omgaan en als snel wist ik dat ik bij mijn vader moest zijn met mijn vragen. Interesse, nieuwsgierigheid, verwondering zijn geen slechte eigenschappen. Als de mens zich geen vragen had gesteld, zou de mensheid nu nog in holen wonen. Sinds een tijd ben ik tot het besef gekomen dat al mijn vragen gingen over andere dingen en mensen, over gebeurtenissen die meestal niet rechtstreeks met mij te maken hadden. Ik dacht te weten wie ik was, namelijk een onbelangrijk iemand, en ik richtte mijn aandacht naar buiten. Mezelf stelde ik weinig of niet in vraag, zeker niet in een positieve zin. Ik wist bijvoorbeeld wel wat er allemaal verkeerd aan mij was, maar vroeg me nooit af wat er goed zou kunnen zijn aan mij. Ik vroeg me ook niet af of mijn zogenaamde verkeerde kanten, wel degelijk verkeerd waren. Nu begrijp ik dat het naar buiten gericht zijn, een manier van zelfbescherming was, niet de juiste, wel de enige manier die ik kende of geleerd had en daardoor was het indertijd ook weer niet de verkeerde manier. Je naar buiten richten is op zich niet fout, maar je moet je ook naar binnen kunnen of durven richten. Er is een 'soort' evenwicht nodig tussen 'naar binnen' en 'naar buiten'. Het inzicht en de ommekeer kwamen niet in één keer, maar het kantelmoment was iemand die me zei: 'je bent goed zoals je bent'. Oh!? Kan dat? Mag dat? Daarna leerde ik langzaam aan (de juiste?) vragen stellen over mezelf, mijn ervaringen, mijn leven, … Bijvoorbeeld: Wat raakt me zo in deze ervaring? Hoe raakt me dat? Waar raakt me dat? Waarom raakt me dat? Wat voel ik juist? Wat leert me deze ervaring (positief en/of negatief)? Wat kan ik doen om deze ervaring positief te gebruiken? Welke (zelf)zorg kan ik mezelf geven om deze ervaring goed te verwerken? Waarom doe of deed ik dit (niet)? Waarom vind ik dit mooi? Hoe 'voel' ik me echt? Enzovoort... Naar binnen gaan dus en daar de waarom- en hoe-vragen gebruiken voor mezelf, met een open hart en geest, met evenveel nieuwsgierigheid, interesse en verwondering. En daarna leren accepteren dat ik niet alle antwoorden kan of zal hebben, dat er zelfs soms helemaal geen antwoord(en) zijn. Ook dat had zijn tijd nodig. Ondertussen blijf ik leren. Hoe je naar binnen kan gaan, zonder vragen te stellen, bijvoorbeeld, gewoon 'zijn' en laten komen wat komt. Hoe je ook kan leren, zonder vragen te stellen. |
19 mei 2016
Droom
Ik reed in een Lamborghini. Het was een zwart-groene wagen met een zwart-rode, lederen binnenbekleding.
Ja, ik kon vanmorgen mijn droom nog in vele details herinneren. Hoe een oude kennis me wou verrassen met een ritje in zijn wagen, hoewel hij zich in het echte leven zo'n exemplaar nooit zou kunnen aanschaffen. Hoe ik speciale haute couture schoenen aangepast kreeg om met de wagen te (mogen?) rijden. Ze waren beige, met half hoge brede hakken en linten die op zijn Romeins om mijn kuit omhoog gebonden werden. Hoe de deuren naar boven opengingen. Hoe ik me in de diepe zetels liet zakken en mijn gordel omdeed. Hoe gemakkelijk de wagen startte en wegreed. Hoe ik schakelde en remde, wat ik een aantal keren stevig deed omdat de wagen zo snel ging. Hoe donker de weg was en hoe ik langs een met bomen omzoomde weg reed terwijl de koplampen ze één voor één beschenen. Bij aanvang van de rit was ik ietwat onzeker. De versnellingen waren ver doorgedreven automatisch in die zin, dat op de versnellingspook voor elke versnelling knoppen zaten, waar ik moest op drukken om van versnelling te veranderen. Het duurde even voor ik dat door had. De GPS was een virtueel scherm, genre hologram, maar was zo groot en gaf zoveel licht, dat ik de weg niet meer zag (het was tenslotte nacht) en daarom zette ik hem uit. Na een tijdje begon ik me goed te voelen in deze speciale wagen. En toen werd het dag ... |
14 mei 2016
Tijd
Abonneren op:
Posts (Atom)